Petronella Steevensz

Eerste lentedag aan de Rijn

gister, 20 april 2006, was het de eerste lentedag hier in Moers aan de Rijn en prompt heb ik m’n onderbroek aan iemand laten zien. Gelukkig had ik er überhaupt een aan.

Ik zat op een bank, een rode. Het was de enige rode bank daar, alle andere banken in een rijtje waren groen - viel me op. Misschien was er niet genoeg groene verf meer over geweest. Misschien was er ook een andere reden voor. Sommige van die banken hebben namelijk aan de rugkant bordjes, daarop staat dan wie die bepaalde bank heeft gesponserd. Misschien was de bank waarop ik zat wel de bank van een of andere kommunistische partij. Ik had geen zin om na te kijken.

De zon was heerlijk warm, toch huiverde ik tussendoor. Want daar aan de Rijn trok en tolde nog een ijzige wind uitgelaten over de dijk met veel bravour en schijnbaar ongecontrolleerde overtollige energie net als een jonge hond. Door de groffe mazen van m’n giftgeel truitje speelde hij verstoppertje op m'n warme huid. Nog had hij de zonnewarmte niet aangenomen, dat zou ook nog wel even duren. Het was tenslotte pas de eerste warme dag dit jaar.

Rijnaken tukkerden moeizaam stroomopwaarts, hun vlaggetjes hard wapperend als groet, m’n zigeunerrok groette uitbundig in geel-citroen terug. Ik ving m’n rok, sloeg m’n benen over elkaar en zette ’em vast tussen m’n benen, ik schoof verder naar achteren, drukte m’n rug tegen de harde bank, voelde de warmte van het hout door de stof heen - lekker.

Heerlijk zo’n tussendoortje. Even helemaal niks, alleen maar water, zon, blauwe hemel, groen gras, en stijve bries. Van de roestbruine industriegevaartes aan de tegenoverliggende oever zag ik hoe de witte damp uit de schoorstenen aan flarden werd gereten voordat ze de kans kreeg in het strakke blauw op te stijgen. Er was verder niemand te zien. Ik had naar links vrije zicht. Rechts kon ik door een bocht in de weg de rest niet overzien. De meesten mensen zaten waarschijnlijk lekker beschut op ’n terrasje of thuis in de tuin bij hun twaalfuurtje. Dan sjokte er een hond om de bocht. Een middelgrote setter, roodbruine vacht glanzend in de zon, staart omhoog wapperend als de pluim op Ivanhoe’s helm, oren ritmisch op en neer huppelend, beest zag niks, hoorde niks, schijnbaar helemaal opgaand in het mysterie van geuren, waarvan wij mensen maar een fractie kunnen waarnemen, helaas? of misschien ook wel goed zo? Waar die beesten allemaal aan snuffelen, daarvan wil ik niet echt weten hoe het ruikt. Toen bleef hij staan, besnuffelde uitgebreid de grond voor m’n voeten, dan m’n laarzen, dan de zoom van m’n rok. Ik ontdekte de speekseldraadjes aan z’n slabberige week-rose mondhoeken die gevaarlijk in de wind heen en weer slingerenden en boog ik me fluks voorover „dat is genoeg!“ zei ik bars met de klemtoon op GENOEG!. Hij, het was een reu, keek verbaast op. Hebben honden wenkbrauwen? Het leek erop tenminste. Barnsteenbruine ogen met zwarte omranding, naar het midden toe schuin oplopend omhoog, de buitenste ooghoeken ietsje naar benee getrokken, vragend, trouwhartig keek hij me aan. Wel schattig eigenlijk als die speekseldraadjes er niet waren geweest. Toen liep hij goeiig door, z’n natte neus achterna.

Ik leunde weer terug, merkte dan dat een riempje van m’n rechterlaars zich in een volant van m’n rok had gevangen. Ik liet m’n rok even vrij uit de omkluistering van m’n knieën en probeerde de laars van m’n rok los te haken. „Hij doet niets hoor“ zei op dat moment een stem van boven terwijl ik beneden nog aan het friemelen was. Een scheve blik omhoog zag een jonge man, ca. 45, frisse kleur, sportpak, sportschoenen, walking sticks en cappy – helemaal kompleet in Adidas-blauw-met-drie-witte-strepen. Hoe komt het dat hun spullen er altijd zo pieke schoon uitzien of ze net uit de winkel komen, schoot het door m’n hoofd. Ik heb zelfs dure wasmiddelen geprobeerd en Vanish Oxyd maar naast hem ziet mijn sportkleding er op z’n zachtst gezegt „graag gebruikt“ uit. Dit was het baasje dus, nam ik maar aan. Hij wees nu naar de hond ergens in de verte en begon nog eens „Hij bijt niet“. Ja, zag die vent nou niet dat ik heel wat anders aan m’n hoofd had? „Nou dat wil ik zwaar hopen, anders was U nu te laat om er nog wat aan te kunnen doen“ zei ik een beetje verergerd en hopla, ik trok de rok van m’n laarsriempje los. De wind was echter sneller dan ik en even zag ik dus alleen maar citroen-geel en geen Adidas meer. “Aardig windje niet?” klonkt het aarzelend van buiten. Ik plukte de rok van m’n gezicht, streek hem glad en zette em weer klem. „Ja“ zei ik kort en keek hem aan. Ik zag grijze ogen, leuk bruin haar, goede tanden en een open glimlach – bijna wilde ik terug glimlachen – toen zag ik witte speekselrestjes in z’n mondhoeken. Ik dacht aan de boze wolf en de zeven geitjes, ik dacht aan hondsdolheit, ik dacht eraan wat voor onderbroek ik eigenlijk aan had. Woordeloos zonder te groeten stond ik abrupt op en marscheerde waardig in de tegenovergestelde richting. Achter de bocht schoot ik opeens in de lach en de wind veegde de lachtranen van m’n wangen.

Todos los derechos pertenecen a su autor. Ha sido publicado en e-Stories.org a solicitud de Petronella Steevensz.
Publicado en e-Stories.org el 24.09.2006.

 
 

Comentarios de nuestros lectores (0)


Tu comentario

¡A nuestros autores y a e-Stories.org les gustaría saber tu opinión! ¡Pero por favor, te pedimos que comentes el relato corto o poema sin insultar personalmente a nuestros autores!

Por favor elige

Post anterior Post siguiente

Más de esta categoría "General" (Relatos Cortos en neerlandés)

Otras obras de Petronella Steevensz

¿Le ha gustado este artículo? Entonces eche un vistazo a los siguientes:

Fable de la Fontanella 1 - Petronella Steevensz (Creciendo)
Amour fourbe - Linda Lucia Ngatchou (General)
Bad year 2021 - Rainer Tiemann (Histórico)